01 De verandering van levende wezens verdergaand dan hun soortgrens (macro-evolutie) door de vorming van nieuwsoortige organen of structuren werd nog nooit waargenomen en is absoluut onbewezen.
02 Onderzoek brengt steeds meer onsystematisch verdeelde kenmerken van levende wezens aan het licht, zodat de hypothese van een stamboom van de soorten als weerlegd moet worden beschouwd.
03 Voor de opbouw van niet reduceerbaar complexe systemen, zoals zij in de levende wezens voorkomen, is geen mechanisme bekend.
04 In ongeveer 19 miljoen wetenschappelijke publicaties werden van 453.732 gedocumenteerde mutaties slechts 186 als voordelig ingedeeld, waarbij bij geen enkele een toename van genetische informatie plaatsvond.
05 De bekende evolutiemechanismen mutatie, selectie, genoverdracht, combinatie van gensegmenten, genduplicatie en andere factoren zijn niet toereikend om nieuwe bouwplannen en functies te verklaren.
06 De werkverdeling en wederzijdse afhankelijkheid van vele planten- en diersoorten in een ecosysteem (biodiversiteit) weerspreekt de voorstelling van een stapsgewijs ontstaan.
07 Symbiose en slaafs gedrag van verschillende planten en dieren kunnen middels de bekende mechanismen van evolutie niet verklaard worden.
08 Meer dan 3.000 kunstmatige mutaties bij de fruitvlieg Drosophila melanogaster sinds 1908 hebben geen nieuwe, voordelige bouwplannen tot stand gebracht; de fruitvlieg bleef altijd een fruitvlieg.
09 In toenemende mate blijkt, dat grote delen van het zogenaamde Junk-DNA, die men tot voor kort als "evolutionair afval" omschreef, wel degelijk bepaalde functies vervullen.
10 Nieuwe onderzoeken maken aannemelijk, dat zogenaamde pseudogenen, die lange tijd als functieloos beschouwd werden, wel bepaalde functies hebben.
11 De hoop in homeotische genen (stuurgenen) de sleutelgenen voor macro-evolutionaire processen gevonden te hebben, bleef onvervuld.
12 Rudimentaire organen (halfklare of functieloze) organen zijn geen waardeloze overblijfselen van een ontwikkeling naar boven: De meeste van deze organen hebben een concreet nut, andere tonen degeneratie.
13 Hoewel het biogenetisch principe van Ernst Haeckel (1834-1919) reeds gedurende zijn leven als vervalsing werd ontmaskerd, vindt men het tegenwoordig nog in veel schoolboeken!
14 In veel schoolboeken worden getalsmatige veranderingen in de populaties van de peper- en zoutvlinder als voorbeeld voor evolutie beschreven. Hierbij kan niet eens van micro-evolutie gesproken worden.
15 Alle DDT-resistente insecten zijn genetische varianten, die altijd al hebben bestaan en die altijd al tegen dit insecticide bestand waren.
16 Het feit, dat bacteriën tegen antibiotica resistent kunnen worden, is geen voorbeeld voor ontwikkeling naar boven, omdat de mutaties, die daartoe leiden, in de regel een verlies van informatie in het genoom tot gevolg hebben.
17 Het hiaat (stilstand) in het fossielenverslag toont aan, dat geen nieuwe vormen en organen ontstaan en dat de basissoorten in wezen gedurende de gehele geschiedenis van de aarde onveranderd zijn gebleven.
18 Opdat een levend wezen een fossiel kan worden, moet het snel met sedimenten overdekt en van de lucht afgesloten worden, omdat het anders bederft of verrot.
19 De overgangen (missing links) van vissen naar amfibieën, van amfibieën naar reptielen en van reptielen naar vogels en zoogdieren zijn ook na 150 jaar fossielenonderzoek niet gevonden.
20 De zogenaamde cambrische explosie (het gelijktijdig optreden van de meeste soorten) weerspreekt de theorie, dat de levende wezens gemeenschappelijke voorouders hebben.
21 Omdat door de natuurlijke erosie de continenten na 10 miljoen jaar tot op zeeniveau zouden zijn afgesleten, zouden zich op het vasteland geen steenlagen meer kunnen bevinden, die fossielen bevatten.
22 De grootte van verschillende rivierdelta's toont aan, dat de rivieren hoogstens sinds enige duizenden jaren in de zee stromen, hetgeen een naar men zegt sinds miljarden jaren durend proces volstrekt weerspreekt.
23 Bij de uitbarsting van de vulkaan Mount St. Helens in het jaar 1980 zijn geologische formaties ontstaan, die in hoge mate overeenstemmen met diegenen, die in een naar men zegt vele miljoenen jaren durend proces zouden zijn ontstaan.
24 De eigenschappen van de sedimentlagen, die zichtbaar en voor onderzoek toegankelijk zijn, getuigen van korte en intensieve afzettingsprocessen.
25 De laaggrenzen van geologische formaties vertonen in de regel geen of slechts in geringe mate oppervlakte-erosie, bioturbatie en humusvorming, hetgeen een hoge ouderdom van de lagen weerspreekt.
26 Polystrate fossielen, dus boomstammen en fossiele dieren, die zich over meerdere geologische lagen uitstrekken, weerspreken een langzaam ontstaan van deze lagen.
27 Het bestaan van zogenaamde levende fossielen doet gerechtvaardigde twijfel over de gangbare interpretatie van het fossielenverslag rijzen.
28 Vondsten van menselijke gebruiksvoorwerpen in de aardlagen, die ouder zijn dan 2 miljoen jaar, doen vragen rijzen over de betrouwbaarheid van de conventionele tijdtafels.
29 De levensvatbare microben, die men vaak in oude zout- en steenkoollagen vindt, kunnen onmogelijk tot 500 miljoen jaar oud zijn.
30 Nieuwe inzichten omtrent micro-evolutionaire soortenvorming (ondersoorten vorming) tonen, dat de soortenrijkdom van de fossiele zeedieren in het Nusplinger platenkalk in enkele tientallen jaren kon ontstaan.
31 Nieuwe waarnemingen en berekeningen maken aannemelijk, dat de bekende granietdiapieren tot wel 100.000 maal snellen zijn ontstaan, dan tot nu toe werd aangenomen.
32 "Vivum ex vivo" (Leven komt uitsluitend van leven) - deze door Louis Pasteur geformuleerde uitspraak is tot op heden niet weerlegd.
33 Honderden zogenoemde Miller-experimenten (oersoep simulaties) konden het toevallig ontstaan van leven nog verklaren nog bewijzen.
34 Laboratoriumexperimenten tonen, dat een toevallig ontstaan van DNA onder oersoepomstandigheden en zonder de hulp van een matrix (zoals een levende cel die biedt) niet mogelijk is.
35 Aangezien zich in een denkbeeldige oersoep met zekerheid ook water bevonden heeft, is het onmogelijk, dat zich daarin lange aminozuurketens of zelfs complete eiwitten (proteïnen) zouden hebben kunnen vormen.
36 Omdat voor de bouw van een levende cel uitsluitend linksdraaiende aminozuren geschikt zijn, is een toevallig ontstaan van cellen ondenkbaar.
37 Er is geen mechanisme bekend, waarmee de correcte opvouwing van proteïnen mogelijk is.
38 Een toevallig ontstaan van de juiste adressering van proteïnen in de cel is niet voor te stellen.
39 Het mechanisme, dat de productie van proteïnen start en stopt, moet bij elke cel vanaf het begin foutloos zijn.
40 Controle mechanismen in de cel werken elke soort overschrijdende ontwikkeling tegen, want het leven is fundamenteel op het behoud van de bestaande proteïnen (stasis) ingericht.
41 Aangezien de resultaten van verschillende radiometrische meetmethoden bij hetzelfde gesteente systematisch aanzienlijk verschillen, moet bij de meetmethoden en/of hun waardebepaling een systematische fout aanwezig zijn.
42 Metingen met een moderne Accelerator Mass Spectrometer (AMS) aan koolstofhoudende materialen zoals grafiet, marmer, antraciet en diamanten tonen een ouderdom van minder dan 90.000 jaar, desondanks wordt hen een vele miljoenen jaren hoge ouderdom toegeschreven.
43 In gesteentelagen, die naar men zegt miljarden jaren oud zijn, kan men zirkonen vinden, die op basis van hun heliumgehalte waarschijnlijk slechts 4.000 tot 8.000 jaren oud zijn.
44 Naast uranium-238 vervallen 52 andere elementen met een halfwaardetijd van enige microseconden tot enige duizenden jaren eveneens tot lood-206, waarmee in de berekeningen van de conventionele radiometrie geen rekening wordt gehouden.
45 Indien men de radioactieve materialen tot op plasmatemperatuur verwarmt, zinkt de halfwaardetijd van bijvoorbeeld uranium-238 van 4,5 miljard jaar naar 2,09 minuten; dit weerspreekt de visie, dat de halfwaardetijden van radioactieve elementen constant zijn.
46 De veel voorkomende uranium- en poloniumstralingspatronen in het graniet van het Paleozoïcum-Mesozoïcum verwijzen naar één of meerdere fasen van voorbijgaand versneld radioactief verval.
47 De uit het binnenste van de aarde uittredende hoeveelheid helium is slechts 4% van de hoeveelheid, die men op basis van de eveneens uittredende warmte verwacht, hetgeen een ouderdom van de aarde van 4,5 miljard jaar weerspreekt.
48 De gemeten continue afname van het aardmagneetveld wijst op een ouderdom van de aarde van minder dan 10.000 jaar.
49 Indien de huidige processen van in- en uitvoer van zout in de wereldzeeën 3,5 miljard jaar geduurd zouden hebben, dan zouden de wereldzeeën 56 maal zoveel zout bevatten.
50 Aan de hand van de hoeveelheid nikkel, die jaarlijks door de rivieren in de zeeën wordt getransporteerd en het huidige nikkelgehalte van de oceanen laat zich berekenen, dat de huidige processen sedert maximaal 300.000 jaar plaatsvinden.
51 De bewering, dat er lange tijdsperioden nodig zijn, voor de vorming van olie, steenkool of versteend hout, werd experimenteel weerlegd.
52 Aangezien er geen mechanisme bekend is, dat uit de zogenaamde singulariteit zou kunnen leiden, is het concept van de oerknaltheorie puur speculatief.
53 Het ontstaan van sterrenstelsels kan binnen het kader van de oerknaltheorie niet worden verklaard.
54 Ondanks een niet aflatende stroom van beweringen van veel kosmologen is het ontstaan van sterren nog steeds onopgelost.
55 Hoe uit een gas- en stofschijf planeten kunnen ontstaan, is onduidelijk en in hoge mate omstreden.
56 De verschillende oppervlakken van planeten en manen doen twijfel opkomen over de theorie, dat deze allen uit een homogene gas- en stofwolk zouden zijn ontstaan.
57 Een 4,5 miljard jaar oud zonnestelsel is moeilijk voor te stellen, omdat enige planeten "reeds" na 10 miljoen jaar in chaotische banen kunnen geraken.
58 De gemeten verandering van de afstand van de aarde tot de maan is zo groot, dat de maan bij een aangenomen ouderdom van 4,5 miljard jaar ongeveer 3,5 maal verder van de aarde zou moeten zijn verwijderd.
59 Dat alle vier gasplaneten gelijktijdig ringen hebben, is opmerkelijk, aangezien deze ringen maximaal enkele 10.000den jaren oud kunnen zijn.
60 In ons zonnestelsel bevinden zich veel minder kortperiodieke kometen, dan men in een miljarden jaren oud planetenstelsel zou verwachten.
61 Er bestaan in onze Melkweg veel minder supernova-restanten, dan in een vele miljarden jaren oude Melkweg zouden zijn te verwachten.
62 Het systematische verschil in metalliciteit tussen ver verwijderde en nabijgelegen objecten, hetgeen volgens het model der oerknaltheorie zou zijn te verwachten, ontbreekt.
63 De ongelofelijk nauwkeurige fijnafstelling van de verschillende natuurconstanten, die het aardse leven precies mogelijk maken, kan niet het resultaat zijn van blinde toeval.
64 De kosmische microgolven-achtergrondstraling is veel gelijkmatiger, dan men volgens de oerknaltheorie verwacht.
65 De huidige wetenschap onderzoekt onder het paradigma van de evolutie (macro-evolutie-, oersoep- en oerknaltheorie), waarvan de basisbegrippen niet bewezen kunnen worden.
66 Het gelukt niet, de wereld met zuiver natuurkundige grootheden te verklaren, want men weet niet, waar het natuurlijke ophoudt en het bovennatuurlijke begint.
67 De evolutietheorie is van filosofische oorsprong (Verlichting, Rationalisme, Naturalisme) en daarom in wezen een religieus dogma met een wetenschappelijk jasje.
68 Veel beweringen bij de evolutionaire psychologie blijken cirkelredeneringen of zijn zo vaag en algemeen geformuleerd, dat men hen slechts als geloofwaardig klinkende bedenksels kan beschouwen, die niet te bewijzen of te weerleggen zijn.
69 De onderbouwing van de macro-evolutie met de combinatie van de factoren toevallige mutatie en noodzakelijke selectie is op grond van toevalsbegrippen per saldo steeds substantieloos, dat wil zeggen zonder zeggingskracht.
70 Het causale evolutieonderzoek kan middels proefondervindelijke wetten (beschrijving van berekenbare en voorspelbare gebeurtenissen) onmogelijk een volgens haar eigen theorie toevallige, dus onberekenbare en onvoorspelbare ontwikkeling bewijzen.
71 Overeenkomsten (homologe organen) zijn geen bewijs voor afstamming; zij tonen slechts, dat bij de verschillende levende wezens dezelfde basisprincipes worden toegepast.
72 De constatering, dat er in de vrije natuur geen half klare ecosystemen bestaan en de meeste levende wezens een bijdrage aan het gemeenschappelijk welzijn van het totale ecosysteem leveren, weerspreekt een toevallige ontwikkeling.
73 De doelgerichtheid (teleologie) en planmatigheid, die in de ganse natuur herkenbaar zijn, weerspreken het dogma van het toevallig ontstaan van de ontelbare kosmische en biologische structuren.
74 De vraag naar de zin van het leven kan vanuit de evolutieleer niet worden beantwoord.
75 De in de natuur voorkomende ondoelmatige schoonheid kan met de naturalistische benadering niet verklaard worden.
76 De in alle levensvormen aangetroffen code staat uitsluitend de conclusie tot een intelligente Auteur/Bron van deze informatie toe.
77 Het concept, volgens welke de DNA-moleculen gecodeerd zijn, overtreft alle moderne menselijke informatietechnologieën verregaand en kan zich daarom niet toevallig uit levenloze materie hebben ontwikkeld.
78 Het weten, hoe bijvoorbeeld DNA-moleculen kunnen worden geprogrammeerd, is niet voldoende, om leven te laten ontstaan; daartoe is bovendien de vaardigheid noodzakelijk, alle benodigde biomachines te kunnen bouwen.
79 Omdat zinvolle informatie in essentie een niet-materiële grootheid is, kan zij niet van een materiële grootheid afstammen.
80 De mens is in staat, informatie te scheppen. Aangezien deze informatie van niet-materiële aard is, kan zij niet afkomstig zijn van ons materiële deel (lichaam).
81 De bewering, dat het universum alleen uit een singulariteit tevoorschijn gekomen zou zijn (wetenschappelijk materialisme), is in tegenspraak met de niet-materiële grootheid der informatie.
82 Omdat alle theorieën van de chemische en biologische evolutie vereisen, dat de informatie alleen van materie en energie afkomstig moet zijn, kunnen wij concluderen, dat al deze concepten fout zijn.
83 Uit de informatie volgens natuurwetten in het universum en de profetische informatie van de Bijbel laten zich bewijzen voor het bestaan van God afleiden.
84 De zondvloedverhalen van alle oude culturen op alle vijf continenten getuigen ervan, dat in het verleden daadwerkelijk één of meer gigantische catastrofen hebben plaatsgevonden.
85 De overblijfselen (vooral stenen gereedschap) van onze voorouders staan hoogstens enige duizenden jaren menselijke geschiedenis toe.
86 Van de denkbeeldige gemeenschappelijke voorouder van aap en mens ontbreekt nog altijd elk spoor.
87 Om uit een gemeenschappelijke voorouder een mens en een chimpansee te laten ontstaan, zouden minstens 75 miljoen "juiste" mutaties nodig zijn geweest, hetgeen hoogst onwaarschijnlijk is.
88 Het rechtop lopen van de mens benodigt een gelijktijdig gecoördineerde verandering van meerdere eigenschappen in het skelet en de spieren, hetgeen een toevallige, richtingloze ontwikkeling weerspreekt.
89 Het menselijk oog is een niet reduceerbaar complex systeem, dat Darwin reeds als mogelijk bewijs tegen zijn theorie aanvoerde.
90 Op basis van nieuwe onderzoeksresultaten staat vast, dat de plaatsing van de lichtgevoelige cellen in het menselijk oog in tegenstelling tot vroegere beweringen optimaal is ontworpen.
91 Onderzoek van oude talen heeft getoond, dat deze aanvankelijk complexer waren en mettertijd eenvoudiger werden, wat een evolutionaire ontwikkeling naar boven weerspreekt.
92 Onderzoek van zogenaamde bijna-dood-ervaringen toont aan, dat het bewustzijn van de mens onafhankelijk van het lichaam bestaat.
93 De menselijke vaardigheid tot technische en kunstzinnige creativiteit wijst er duidelijk op, dat de menselijke geest zich niet uit materie kan hebben ontwikkeld.
94 Geweten en ethiek kunnen zich onmogelijk ontwikkeld hebben in een miljoenen jaren durende genadeloze overlevingsstrijd.
95 Het bestaan van het fenomeen liefde is moeilijk te verenigen met de denkbeelden van de evolutietheorie.
|