|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
61 Restanten van supernova's
|
Menu | terug |
Na een supernova explosie dijt zich een gas- en stofwolk uit, de zogenoemde supernovarest (SNR). Zulk een SNR zou meer dan een miljoen jaar waarneembaar moeten zijn, voordat het verdwijnt. Men vindt echter in onze Melkweg zeer veel minder SNR's dan men normaal gesproken zou verwachten. Hun aantal komt overeen met een Melkweg, die ca. 7000 jaar oud is. SNR's buiten de Melkweg kunnen tegenwoordig niet waargenomen worden, omdat zij te weinig licht geven.
Wanneer een ster ongeveer de 25-voudige massa van onze zon bezit en voldoende waterstof in helium verbrand heeft, explodeert hij. Deze voorbijgaande enorme energie explosie leidt gedurende enige dagen of weken tot een buitengewoon helder oplichten, dat alle overige sterren in hetzelfde sterrenstelsel kan overtreffen. Zo'n gebeurtenis noemt men een supernova.
Een supernova kan zoveel energie vrijmaken, als 1000 zonnen gedurende 8 miljoen jaar zouden uitstralen (1). Over blijven een gigantische gaswolk, de supernova rest (SNR), en een kleine centrale ster. De SNR dijt zich na de explosie uit met meer dan 7000 km/sec en kan na verloop van tijd een doorsnede van vele lichtjaren bereiken.
Het expansie proces van een SNR wordt in drie fasen beschreven:
1. In de eerste 300 jaar zet de SNR zich uit tot een doorsnede van ca. 23 lichtjaren. Daarna zet de gasvormige SNR zich langzamerhand om in een vloeibare toestand.
2. In de hierna volgende 120.000 jaar zal de SNR zich tot een doorsnede van ca. 350 lichtjaren uitdijen. Hierbij zouden de nu vloeibare druppeltjes langzamerhand tot vast stof worden.
3. Binnen de volgende 6 miljoen jaar zou de SNR tengevolge van de expansie zo sterk verdunnen, dat hij langzaam maar zeker niet meer van de omgeving te onderscheiden zou zijn.
In onze Melkweg kan men ongeveer elke 25 jaar een supernova zien. Afhankelijk van de plaats binnen de het sterrenstelsel wordt het licht van de SNR door interstellair stof afgezwakt, zodat een deel vanaf de aarde niet meer zichtbaar is.
Berekeningen en waarnemingen (1):
SNR's van de eerste fase: Volgens berekeningen zouden 19% van de 12 SNR's van de eerste fase zichtbaar zijn. Er werden er 2 waargenomen.
SNR's van de tweede fase: Volgens berekeningen zouden 47% van de 4800 SNR's van de tweede fase zichtbaar moeten zijn. Waargenomen werden er echter slechts 200. Dat zijn er zoveel als men er na ca. 7000 jaar verwacht.
SNR's van de derde fase: Volgens berekeningen zouden 14% van 40.000 SNR's van de derde fase zichtbaar moeten zijn. Er werd er echter geen enkele waargenomen.
|
|
|
De Krabnevel:
Toen men aan het begin van de 20e eeuw de eerste foto's van de krabnevel maakte, bleek, dat de nevel expandeert. Door terugrekening van deze expansie kwam men op een supernova-explosie van ongeveer 900 jaar geleden. Inderdaad vond er in het jaar 1054 een supernova plaats, die werd waargenomen en in 13 onafhankelijke historische bronnen is vastgelegd (2).
Op 4 juli 1054 ontdekte een Chinese hofastronoom voor het eerst een tweede ster, die ook overdag naast de zon zichtbaar was. Ook in Noord-Amerika geven tekeningen deze supernova-explosie, waaruit de nevel ontstond, weer. | |
|
|
|
De Zwanennevel:
De ouderdom van de zwanennevel werd tot enige tijd geleden op 100.000 jaar berekend. Op basis van nieuwe gegevens zou zijn leeftijd op minder dan 3000 jaar gesteld moeten worden. Één van de grootheden, waarvan de expansie-snelheid van een nevel sterk afhankelijk is, is de dichtheid van de interstellaire media. In de buurt van de zwanennevel is deze dichtheid ongeveer 10 maal geringer dan de gemiddelde dichtheid van het heelal. Daaruit werd opnieuw berekend, dat zich de zwanennevel in minder dan 3000 jaar tot de tegenwoordig waargenomen grootte heeft uitgedijd (3).
|
|
Stelling 62 | Menu |
terug |
(1) Keith Davies, Distribution of Supernova Remnants in the Galaxy, Proceedings of the Third International Conference on Creationism, Pittsburgh 2, Penn., USA, 1994, S. 177.
(2) Jonathan Sarfati, Exploding stars point to a young universe, Creation ex nihilo, Vol. 19, No. 3, Juni-August 1997, S. 46-48.
(3) Keith Davies, The Cygnus Loop- a case study, Journal of Creation, 20(3) 2006, S. 92-94.
|
Comment this Site!
|
|
|
|
|
|